KARLSTEIN |
De burcht Karlstein dankt zijn naam aan zijn bouwheer
Karel IV, de Boheemse koning en keizer van het Heilig Roomse Rijk. |
Geschiedenis
De eerste steen werd gelegd op 10 juni 1348 door de Praagse aartsbisschop Arnost van Pardubice, een persoonlijke vriend van Karel IV. Karel IV en de eerste burggraaf konden de burcht reeds zeven jaar later bewoond worden. Het bouwschema symboliseert de Heilige Berg in Jeruzalem met het tempelcomplex. De beklimming naar Karlstein voert de pelgrims naar de symbolen van de Verheerlijking.
Door zijn ligging en de zeer zware fortificaties was
Karlstein onneembaar. Dit ervoeren de hussieten, die in 1422 met een leger van 24.000 man
het slot gedurende 24 weken tevergeefs belegerden. Nadat aan het begin van de 17de eeuw de
keizerlijke en Boheemse kroonjuwelen naar respectievelijk Wenen en de St.-Vitusdom waren
overgebracht, verloor de burcht zijn betekenis en raakte in verval. De oorspronkelijke
gebouwen werden in de 16de eeuw in renaissancestijl verbouwd, maar in de 19de eeuw weer
teruggebracht tot hun gotische gedaante.
Ondanks latere verbouwingen en veranderingen aan het kasteel zijn nog duidelijk de
oorspronkelijke gotische elementen te vinden, alsook de grootsheid van het kasteel en de
schoonheid van het bouwwerk.
Het kasteel
Het burchtcomplex is op verschillende niveaus gebouwd.
Beneden bevindt zich de voorburcht met de ingangsdeur, daarna volgen de verblijven van de
burggraaf en de ridders met de bronnentoren.
Daarachter liggen op een iets hoger plan het gebouw met de keizerlijke vertrekken. Deze
geweldige donjon (37m hoog met muren die 6m dik zijn) was ooit een zelfstandige vesting.
Hier vragen de audiëntiezaal met de oorspronkelijke polychrome wandbekleding en het rijke
cassetteplafond en ook de voormalige slaapkamer van de keizer de aandacht van de
bezoekers.
In de Kapel van de H.-Nicolaas vindt men afbeeldingen van de keizer tussen mensen uit zijn
naaste omgeving; ook staat er een altaarstuk van de 14de eeuwse Italiaanse schilder
Tomasso da Modena. Van dat vertrek leidt een trap naar de eerste toren, waar zich de
Maria-kapel met de Maria toren en de aangrenzende Katarina-kapel bevinden. Deze laatste
was het privé-oratorium van de keizer. Beide gebedsruimten waren ooit rijkelijk versierd
met halfedelstenen, waarvan nu maar een gedeelte over is. In de kapel zijn ook panelen te
bewonderen waarop Karel IV staat afgebeeld met de keizerlijke reliekenschat; hij is in het
gezelschap van de keizerin en de Boheemse patroonheiligen. Tussen de twee kleine kapellen
zijn kleine openingen voor het doorgeven van boodschappen, voedsel en olielampen.
Op het hoogste punt staat de prismavormige grote toren die vijf verdiepingen telt en
vroeger alleen over een ophaalbrug te bereiken was. Daar bevindt zich het allerheiligste,
de H. Kruiskapel uit 1356. Deze kapel werd gedecoreerd met een overvloed aan rijke
materialen als halfedelstenen, barnsteen en bladgoud. De hofschilder van Karel IV, Meester
Theodoricus bracht er 128 paneelschilderingen aan die ridders, heiligen en bisschoppen
uitbeelden. Het is de grootste, nog bestaande gotische portretgalerij van de wereld.
Het vergulde gewelf wekt de indruk van een sterrenhemel. Het altaar bevindt zich in een
priesterkoor, dat door een verguld hek was afgesloten. Alleen de aartsbisschop had toegang
tot deze ruimte. In een nis boven het altaar werden de kroonjuwelen en de relieken van het
H. Kruis bewaard. De nis mocht alleen geopend worden in het bijzijn van de 19 ridders.
Karlstein was verboden terrein voor vrouwen, een verbod dat ook gold voor de keizerin. Het verhaal gaat dat de echtgenote van de keizer, Blanche de Valois, zich vermomde in pagekleding en zich zo toegang verschafte tot de burcht. Ze wilde namelijk zien of haar man zich niet te buiten ging aan geneugten die onverenigbaar waren met de huwelijkse staat. Het schijnt dat Karel in dat opzicht een voorbeeldig echtgenoot was.
Nogmeer info over Karlstein